Waarom de PvdA heeft verloren

Ik ben een groot deel van mijn leven lid geweest van de Partij van de Arbeid, waarvan 22 jaar als lokaal en regionaal bestuurder. Niet altijd van harte. Maar wel omdat de mengeling van sociaal engagement, realisme en bestuurskracht me aansprak. In mijn provincie stond de partij voor een stevige koers die door veel kiezers werd gesteund.

Wat resteert is vooral de kater. Niet alleen omdat de brede rivier verschrompeld is tot een vergrijzend stroompje. Maar ook omdat deze partij er nooit in slaagde een veilige thuishaven te bieden aan zijn eigen mensen. Telkens als helderheid en onverzettelijkheid nodig waren, raakten de bestuurders bedwelmd door hun eigen nestgeur. Principes werden omgewisseld, leiders vervangen en pijnlijke waarheden verdoezeld. Kritiek binnen eigen kring bedekte men met de mantel der liefde. Politiek is inderdaad een slangenkuil. En de ontheemde kiezer reageert ongenadig: mijn Oost-Groningse thuisbasis is veranderd in een visvijver voor boos rechts.

Als ik Lilianne Ploumen hoor, stokt mijn adem. Het is niet wat ze zegt, het is de toon die me de moed ontneemt. Ik ontving ooit deftige brieven namens haar. Ze beloofde mij te beschermen, maar verder dan dat kwam het niet. Te spreken heb ik haar nooit gekregen.

Begin 2000 sommeerde het partijbestuur mij naar Amsterdam te komen. Ik werd ontvangen door partijsecretaris Lein Labruyère (later zelf in opspraak), die me vaderlijk toesprak: Ja, als je nog maar net veertig bent, kun je ook niet alles overzien. Twee wethouders waren met hun complete raadsfractie bij hem op de koffie geweest en hadden briesend en jankend mijn royement geëist. “Het is niet jouw schuld”, troostte Labruyère, maar misschien was nu het verstandig een stapje terug te doen. In het belang van de partij en in het belang van jezelf. Het was immers niet de bedoeling dat de roodste gemeente van Nederland in een kwaad daglicht zou komen te staan. En dus werden er afspraken gemaakt: ik zou mijn mond houden, aan de andere partij zou hetzelfde worden gevraagd. Met de rug tegen de muur stemde ik in.

Aanleiding voor dit alles was een onderzoek van de Rijksrecherche. Al veel langer waren er geruchten over corruptie en machtsmisbruik in mijn gemeente. Iedereen wist wel iets, er was teveel wat niet strookte. Willens en wetens overtrad het gemeentebestuur de regels. Die berichten hadden ook de provincie bereikt. De PvdA-gedeputeerde belde mij terug vanuit zijn dienstwagen: “Hans vraagt of je een afspraak met hem wil maken”.  Deze Hans (CdK Hans Alders) zei elders al het nodige te hebben gehoord en vroeg of ik mijn vermoedens op papier wilde zetten. Voor hemzelf en voor de hoofdofficier van justitie. Maar het vooronderzoek leverde onvoldoende op en in een besloten bijeenkomst werd de gemeenteraad daarvan op de hoogte gebracht.

Vanaf dat moment brak de hel los. De kabinetschef van de commissaris raadde me aan om onder te duiken omdat hij ook wel wist de bestuurders nergens voor terugdeinsden. In de raadsbijeenkomst werd gesproken over geweld, in de kranten spuiden de lokale partijbaasjes hun gal, terwijl de PvdA-fractie een dure advocaat inhuurde om een lasterproces te beginnen. En hoewel ik zelf niets naar buiten had gebracht, werd enkele weken later mijn notitie uit het provinciehuis gestolen en begon het intimideren van mogelijke getuigen. Zakenlui die met het gemeentebestuur onder een hoedje speelden, dreigden met procedures. Mijn huis werd in de gaten gehouden en wanneer ik de deur uitging, reed soms een ambtenaar achter me aan. Later kwamen er anonieme dreigbrieven.

Ploumens partijbestuur kon me inderdaad  niet beschermen. Het Groningse platteland was te ver weg. Dat werd al snel duidelijk. Ruggespraak met Hans Alders leidde tot de conclusie dat vooral voor hem de schade beperkt moest blijven. De lokale pers werd intussen gedirigeerd vanuit het gemeentehuis. De betrokken journalisten waren nauw bevriend met de bestuurders en wisten te berichten dat de PvdA mij had bestraft. “Maar wij beschermen hem wel”, beweerde de gedeputeerde tegenover mijn ouders, die een baksteen door het raam kregen. “Ik ben een heel sociaal mens” , zei de wethouder tijdens een openbare bijeenkomst, “maar ik heb medelijden met de ouders van de heer Knottnerus, medelijden met zijn vrouw en kinderen dat ze het met hem moeten doen, en als ik de professor was bij wie hij is afgestudeerd, zou ik nog wel eens op mijn hoofd krabben als ik zag wat er van hem is geworden”. Dit pestgedrag ging nog jarenlang door.

Misschien zat het allemaal net even anders. Maar stinken deed de affaire wel. Niet veel later begonnen de schandalen naar buiten te komen. Twee achtereenvolgende PvdA-burgemeesters werden zwart gemaakt en weggepest. Eén van hen deed in een tv-interview een boekje open over het totale gebrek aan integriteit bij de wethouders en hun eerste ambtenaar. Hij was gebroken; later maakte hij een einde aan zijn leven. Een groot wegrestaurant bleek zonder de vereiste vergunningen te zijn gebouwd. De ene wethouder bleek later geldezel voor de drugsmaffia, een andere was bang dat zijn verleden hem zou achtervolgen. De gemeenteadvocaat belandde achter de tralies en de topambtenaar om wie het allemaal draaide, moest in stilte vervroegd vertrekken. Het provinciebestuur hield zich intussen gedeisd en probeerde de zaken eveneens in stilte af te handelen. De gemeente stond onder verscherpt toezicht en werd als paria behandeld. De beide oud-burgemeesters hadden het nakijken.

Ook nu, na twintig jaar, heb ik nog altijd een kater. En er zijn namen die ik niet kan zien langskomen zonder buikpijn te krijgen. Ik heb teruggevochten. Met succes. Maar ik moest het met hulp van mijn dorpsgenoten wel zelf doen.

Over Otto S. Knottnerus

Historisch-socioloog / grensoverschrijdend historicus
Dit bericht werd geplaatst in Geschiedenis / Geschichte / History, Politiek / Politik / Politics, Uncategorized en getagged met , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Plaats een reactie